Als het leven wiebelt, bieden woorden een houvast


Als het leven wiebelt, bieden woorden een houvast.

Het leven wiebelt. Soms slingert het zacht heen en weer, zoals een kind op een schommel. Misschien geef je het dan, net als dat kind, vol vertrouwen een extra duwtje, en ga je almaar hoger. Maar het leven kan ook wankelen, een kant op waggelen die je helemaal niet uit wil. Of het kan danig schudden en schokken, zodat je grondvesten daveren.
Op al deze momenten zijn er woorden.
WiebelWoorden zoekt ze samen met je op.
Omdat woorden helpen herinneringen te bewaren en belevenissen te delen. Omdat woorden een houvast bieden. En omdat het bijzonder prettig is woorden aan papier toe te vertrouwen.

Op dit blog vind je vooral woorden terug die binnen in mij wiebelden. Die zich puzzelden tot een anekdote, verhaal of gedicht.
Wiebel tijdens het lezen gerust mee op hun ritme.

vrijdag 30 november 2012

Vijfenveertig (35)

Vakantiesport

Tijdens het schooljaar turnen wij vier keer per week, maar in de vakantie slechts een keer. Elke maandagavond komen we dan nog eens samen om te lopen. Ik hou niet van lopen. Maar uit trouw aan de club en mijn vrienden, en omdat we na het lopen nog met zijn allen in de vijver zwemmen en gezellig een terrasje doen, ben ik toch elke week present. Zelfs vandaag nu mijn topje al aan mijn lijf plakt door amper een kwartier te fietsen van thuis tot hier.
‘Heet, hé?’ puft Vera.
‘Ja,’ knik ik, terwijl mijn hand de zweetdruppels van mijn voorhoofd veegt.
‘Ik zou liever meteen in het water springen ,’ zegt ze, ‘ ’t Is geen weer om eerst die hele toer rond de vijver te lopen.’
Ik vind dat ze groot gelijk heeft, maar onze trainer wil daar niets van weten. We zijn gekomen om te lopen dus zullen we lopen. Aarzelend zet ik me met de anderen aan de startlijn.
‘Klaar… hop!’
De jongens schieten pijlsnel vooruit. Het lijkt alsof deze tropische temperaturen geen vat op hen hebben. De meisjes starten kalmer dan anders. Toch is er al gauw ook tussen hen en mij een grote kloof. Maar als Vera en Gerda zich na een honderdtal meter laten uitbollen en verder stappen, haal ik hen toch weer in.
‘Als we nu eens gewoon terugdraaien,’ oppert Vera.
‘Goed idee,’ hijg ik.
Gerda twijfelt. ‘Dat zullen ze ons nooit in dank afnemen.’
‘Ze hoeven het niet te weten.’ De vermoeide ogen van Vera zien er plots iets energieker uit. Op haar wangen komt een blos. ‘We wandelen tot net voorbij de start en verstoppen ons in de bosjes. Pas als de anderen gepasseerd zijn, komen wij tevoorschijn.’
Heel veel overredingskracht hebben we niet nodig om ook Gerda mee te krijgen. We zetten ons op een plek vanwaar we de weg kunnen zien, maar zelf niet te zien zijn. Daar tateren we erop los. We zouden bijna vergeten dat we de jongens in het oog moeten houden. Als de eerste passeert heb ik kramp in heel mijn lijf. Hij merkt ons niet op. Bij de volgenden zit ik er iets meer ontspannen bij, tot Vera de slappe lach krijgt. Gelukkig hoort niemand ons. Als de laatste voorbij is, staan Vera en Gerda recht. Zelf wacht ik nog wat tot ik me ook naar de eindstreep sleep.
Eerst heeft niemand iets in de gaten. Maar dan -ik heb geen idee waardoor- komt ons bedrog toch uit. De jongens zetten het ons betaald door ons tijdens de zwempartij net iets meer kopje onder te duwen dan anders.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

donderdag 29 november 2012

Vijfenveertig (34)

Wegrennen

Vele jaren voor haar dood nam ik al afscheid van haar. Het was op de dag dat tante E. en nonkel W. hun porseleinen bruiloft vierden. Ik was toen een prille tiener.
Zodra ik haar aan de feesttafel zag zitten stapte ik vrolijk op haar af.
‘Dag moéke,’ zei ik.
Een grote frons verscheen op haar gezicht. ‘Wie ben je?’
‘Veerle,’ lachte ik onzeker.
De frons werd dieper. ‘Veerle, wij hebben toch geen Veerle?’
Ik probeerde een nieuwe glimlach uit. Maar die paste me niet. Ik draaide wat rond. En rende weg. Weg van haar. Naar de tafel waar mijn neven en nichten zaten. Naar het buffet waar ik teveel op mijn bord schepte. Naar de dansvloer vanwaar ik amper nog uit mijn ooghoeken naar haar durfde te loeren. Ik rende weg uit haar leven.
Wist ik toen veel dat dit niet herkennen dementie was.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

woensdag 28 november 2012

Vijfenveertig (33)

Dagboeken

Onderaan de trap zat ik tussen de tientallen dozen die ik net van de zolder had gesleurd. Ik zuchtte. We konden niet al deze spullen meenemen naar ons nieuwe huis. Ook al hadden we redelijk ruim gebouwd, als we niet nu een selectie maakten, zou die nieuwe stek in de kortste keren tot aan de nok toe zijn gevuld met dingen die we toch niet gebruikten. En dat zou niet gebeuren, hadden we afgesproken. Dus opende ik de doos die het dichtst bij me stond. Er zaten kerstspullen in. Die moesten natuurlijk mee. Ik lichtte het deksel van een volgende doos. Oude kinderboeken. Ze maakten het meisje van weleer in me wakker. Ik besefte dat een eventueel kind van ons beidjes deze boeken maar oubollig zou vinden, en er dus niet in zou willen lezen. Net zoals ik de kinderboeken van ons moeder ouderwets en niet te lezen had gevonden. Maar ze wegdoen, nee, dat kon ik niet. In de doos ernaast had ik mijn lesvoorbereidingen van de normaalschool gepropt. Misschien kon ik die nog bij mijn huidig werk gebruiken. Dan kwam ik bij de vissersspullen van Manlief uit. Het was niet aan mij om te beslissen of die weg mochten. Helemaal achteraan stond een doos die we met tape hadden dichtgeplakt. Toen ik de tape lossneed vond ik mijn dagboeken. Meer dan tien waren het er. Ik las er kriskras in. Het was alsof ik opnieuw aan het bureau op mijn meisjeskamer zat en deze woorden met mijn vulpen opschreef. Ik werd ook opnieuw verliefd op de jongen waarop ik dat jarenlang heimelijk was geweest en treurde omdat hij me niet had zien zitten. Ik voelde weer de pijn toen mijn beste vriendin me zomaar had laten vallen. Mijn lijf barstte de ene keer uit zijn voegen om onrecht dat me was aangedaan, en wist de andere keer niet welke houding aan te nemen van verlegenheid. Meestal was er dan een jongen in het spel geweest. De passages die ik had geschreven nadat mijn vorige vriend het had uitgemaakt slokten me helemaal op. Ik beleefde de periode haast dag na dag opnieuw. Ik vergat erdoor te eten. Toen Manlief thuiskwam vond hij me huilend tussen mijn boeken.
‘Wat heeft dit te betekenen?’ vroeg hij verbaasd.
Ik las hem enkele passages voor. Hij vond het maar een depressieve boel. Ik gaf hem gelijk.
De hele dag had ik tussen mijn dozen gezeten, maar ik had nog niets weggegooid. Misschien moesten mijn dagboeken er maar aan geloven. Ze maakten me toch maar verdrietig.
En dus legde ik hen op de stapel oud papier.

Gemist heb ik mijn dagboeken niet de voorbije jaren. Ik ben realistisch genoeg om te beseffen dat ze hier op zolder zouden liggen, als ik ze toen niet had weggedaan. Ik weet dat ik niet in hen zou lezen.
Maar nu ik voor dit project zo met mijn herinneringen bezig ben droom ik er soms wel van nog eens in hen te kunnen bladeren. Helaas kan dat alleen nog in mijn hoofd.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

dinsdag 27 november 2012

Vijfenveertig (32)

Daar wordt aan de deur geklopt

Iets meer dan een week voor Sinterklaas:

Nadat we gewassen zijn blijven mijn broer en ik nog even in bad. We spelen tuiniertje. Daarvoor ligt mijn broer op zijn buik. Ik plant wortelen, selder en prei op zijn rug en achterste. Het badschuim is de plantgrond. Mijn planterijen duren echter te lang naar de zin van mijn broer.
‘Hou nu toch eens op,’ roept hij, ‘’t Is mijn beurt.’
Hij probeert zich om te draaien, maar ik hou hem tegen. Mijn worteltjes staan immers nog niet mooi op een rij. En ik wil ook nog bloemen zaaien, want bloemen aan de rand van een veld, dat is pas mooi.
Mijn broer is het er niet mee eens. Hij spat water in mijn gezicht. Ik plets terug. De badkamer wordt hierbij nat.
‘Stop daar meteen mee!’ gebiedt ons moeke die ondertussen de lavabo proper maakt.
Ik spetter toch nog water naar mijn broer.
We moeten dadelijk uit het bad komen.
‘Stomme trut,’ sist mijn broer.
‘Je bent zelf stom!’
We trekken en duwen elkaar om voldoende plaats op de badmat te hebben. We slaan met onze handdoek zogezegd per ongeluk in elkaars gezicht en slingeren elkaar de lelijkste verwijten naar het hoofd.
‘ ’t Is genoeg nu,’ komt ons moeke tussenbeide.
Maar we doen lekker voort.
Plots wordt er keihard op de badkamerdeur geklopt.
‘Zwarte Piet!’ gilt mijn broer en springt naar de deur.
‘Ja, Zw…’ Ik verander in een standbeeld. Pas als mijn broer de hele bovenverdieping heeft afgespeurd en er toch geen Piet is te zien, kom ik terug in beweging. Stilletjes droog ik me verder af en trek mijn pyjama aan. Dan kijk ik ook nog even in alle kamers rond. Mijn laken ligt niet meer helemaal recht. En wat is dat op mijn hoofdkussen?
Een mandarijn, een ventje van chocola en letterkoekjes…

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

maandag 26 november 2012

Vijfenveertig (31)

Drie-eenheid

Haar had ik het eerst leren kennen. Ze was vrijwilligster bij dezelfde organisatie als ik. We zaten er in dezelfde werkgroep. We bereidden samen boeiende vormingsmomenten voor en staken ludieke studiedagen in elkaar.
Toen ze me aan haar vriend voorstelde klikte het ook met hem meteen.
Terwijl ik met haar uren aan de telefoon hing, en we naast ons vrijwilligerswerk ook regelmatig samen gingen markten, draaiden mijn contacten met hem meer rond muziek. Hij nam zowat zijn hele platencollectie op cassetjes voor me op. We konden ook goed over zijn gehandicapte broertje praten. En op momenten waarop zij naar haar werk was, trokken we wel eens naar een zwemvijver in de buurt, waar we dan lekker in het zonnetje lagen en stoeiden in het water.
Onder ons drietjes gingen we regelmatig een hapje eten, zaten we urenlang op café te kletsen, en natuurlijk gingen we ook samen uit. Wij drieën, dat voelde echt goed.
Na een fuif bracht hij mij normaalgezien het eerst naar huis, maar dit keer wilde hij het andersom, zogezegd omdat ik dichter in zijn buurt woonde. Maar toen zij al thuis was afgezet, reed hij mijn straat zomaar voorbij.
‘Wat doe je nu?’ vroeg ik.
‘Ach…’ Hij draaide zijn gezicht. Zijn ogen fonkelden. ‘Het is nog vroeg. Ik wil nog wat praten…’
Hij parkeerde zijn wagen op een verlaten pleintje wat verderop. Opnieuw keerde hij zijn gezicht naar me toe. Ik glimlachte ongemakkelijk. Wilde iets zeggen, maar vond de juiste woorden niet, alsof ze zich hadden verstopt in het donker om ons heen. Ook hij zei niks. Hij keek me alleen doordringend aan.
‘Het is fris,’ stamelde ik toch na een tijd. Maar meteen had ik daar spijt van, want dit was wel het stomste dat ik had kunnen zeggen.
Hij zag er een teken in om dichterbij te komen en zijn arm om mijn schouders te slaan. Ik schoof wat naar het portier toe. Hij pakte mijn gezicht vast, streelde het en probeerde het te kussen.
‘Denk aan haar…’ prevelde ik.
‘Ze hoeft dit toch niet te weten,’ wierp hij tegen.
Hij drukte zijn lichaam op het mijne.
Maar ik had de klink al in mijn hand. Ik wrong me onder hem uit en opende de autodeur.
‘Doe niet zo gek,’ zei hij daarop. Hij zette zich weer recht op zijn stoel.
Toen werd het stil. En het bleef stil tot ik na vele lange minuten opnieuw aanstalten maakte om uit te stappen. ‘Ik ga wel te voet.’
Hij hield me tegen. ‘Geen sprake van. Ik breng je.’ Zijn motor startte.
Voor ons huis drukte ik nog, als anders, een zoen op zijn wang. Nu was hij het die terugtrok.

Toen ik haar de volgende dag opbelde, antwoordde ze nogal bot. Toen ik wilde afspreken om samen iets leuks te doen, scheepte ze me zomaar af. En voor de vrijwilligersorganisatie had ze plots geen energie meer.
Ik hoef niet te raden wat hij haar heeft verteld.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

zondag 25 november 2012

Vijfenveertig (30)

Babyblues

We wilden oudejaarsavond nog een laatste keer onder ons tweetjes vieren. Maar daar dacht Zoonlief anders over. Hoewel hij pas voor half januari was uitgerekend, kwam hij vijf dagen geleden al op de wereld. Zo komt het dat ik nu, met oudejaarsavond, in het moederhuis lig.
Manlief heeft enkele flessen wijn en een schotel met kreeft en ganzenlever naar binnen gesmokkeld.
Zodra het laatste bezoek is vertrokken, opent hij de eerste fles.
Net dan steekt een verpleegster haar hoofd om de deur.
‘Alles in orde, zie ik,’ lacht ze, ‘Als er iets is bel je maar, hé?’
Bij ons eerste glas halen we herinneringen aan de zwangerschap op. Ik vertel hoe fijn ik het vond zwanger te zijn. Manlief heeft het over de stress om de babykamer op tijd klaar te krijgen. Ik vraag me af of ik onbewust heb gevoeld dat de geboorte naderde, want waarom heb ik anders net de dag voor de bevalling ‘mijn valies’ gemaakt.
Manlief kijkt vertederd naar ons ventje. We verwonderen ons erover dat hij zo rustig is. Het lijkt alsof hij ons toch nog een avond onder ons tweetjes gunt. Alleen voelt ‘onder ons tweetjes’ nu wel anders aan.
De kreeft smaakt ook anders dan thuis. Dat komt vast door de ziekenhuislucht. Of door het kleine tafeltje waaraan we eten. De ongemakkelijke ziekenhuisstoelen…
Ondanks deze details genieten we ervan met ons drietjes te zijn. Zonder verpleegsters om ons heen. Zonder bezoek. Gewoon met ons gezinnetje. En raar maar waar, dat ‘met zijn drietjes’ voelt al heel vertrouwd.
Iets voor middernacht zetten we de tv aan. Samen met de feestvierders op het scherm tellen we af naar twaalf uur.
Manlief omhelst me. ‘Gelukkig Nieuwjaar, schatje!’
Ik wil iets gelijkaardigs antwoorden, maar... mijn stem stokt. Tranen rollen over mijn wangen. Ik veeg ze weg en prevel toch iets. Maar het is, zelfs voor mezelf, onverstaanbaar. Ik schokschouder in de armen van Manlief en hoe ik ook mijn best doe om dit huilen te stoppen, het lukt me niet. Alle emoties van de voorbije dagen borrelen op. De spanning als mijn water breekt. Het lastige gevoel tijdens de keizersnede. Mijn ongeduld terwijl ik in de recovery room lig en zo graag met mijn kindje wil kennismaken. De paniek of ik wel een goede moeder zal zijn. De liefde waarmee ik Zoonlief voor het eerst in mijn armen houd…
In een waas neem ik het glas Rosé Champagne aan, dat Manlief me aanreikt. We klinken op het nieuwe jaar en op ons gezin. Stilaan word ik wat rustiger. Maar helemaal goed komt het niet meer deze nacht.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

zaterdag 24 november 2012

Vijfenveertig (29)

Schommelen

Zoals vaak na een uitstap stoppen we ook vandaag in ‘Het Torenhof’ in Tongerlo om nog iets te eten. Ik bestel er vol-au-vent met frietjes en huppel de trap af naar de speeltuin. Daar spring ik op de schommel, duw me met mijn voeten af en wieg zacht heen en weer. Ondertussen denk ik aan de voorbije dag, de wandeling, de picknick, het gehakketak met mijn broer,... Ik zwaai mijn benen wat heviger naar voor en achter. Mijn gedachten springen in het rond. Van vandaag naar gisteren naar over zoveel jaar. Naar wie ik dan misschien ben. Wie ik zou willen zijn. Het meisje van mijn dromen. Ze woont in een groot huis. Met wel drie zussen en een broer. De zus die bij haar op de kamer slaapt is haar beste vriendin. Ook met de anderen is er nooit ruzie. En het is altijd gezellig in huis. In een vast ritme vliegen mijn benen nu telkens hoger dan het bovenste van de schommel. In de verte kraakt een wip. Een vogel gakt.
‘Veerle!’ De dwingende stem van mijn broer. ‘Het eten is er.’
Met spijt laat ik me uitbollen en slenter naar het terras waar ons moeke en vake met het eten op ons wachten.
‘Tot straks,’ mompel ik tegen het droommeisje.
Ik schrok de vol-au-vent naar binnen en ren terug naar de schommel. Opnieuw slinger ik mijn fantasie in.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

vrijdag 23 november 2012

Vijfenveertig (28)

Forever young

‘Forever young
I wanna be
Forever young
Do you really want to live forever?
Forever
Forever young…' neurie ik met Alphaville op de radio mee, als ik van een studiedag in Nederland naar huis rij. Even doet al wat ik vandaag mocht ervaren en leren er niet meer toe, want de muziek voert me naar de dorpskerk in Muizen meer dan vijfentwintig jaar geleden.

Ook daar weerklinkt Alphaville.

‘But sooner or later they all will be gone.
Why don’t they stay young?...’
De kerk is stampvol. Ik zit op een van de laatste rijen. In het midden vooraan staat een kist. Ik kan niet geloven dat jij daarin ligt. En ik kan nog minder geloven dat jij daar zelf voor hebt gekozen. De zon schijnt flauw door de lange smalle kerkramen alsof je naar al deze mensen hier glimlacht. Maar dat klopt niet, want je glimlachte nooit. Jij lachte altijd voluit, met je hele mond, je hele gezicht, en zelfs je hele lijf. Je was altijd de vrolijkste van de bende. Ik kan de controverse tussen jouw speelse zelf en deze keiharde dood maar moeilijk hanteren.
Als ik na de mis op het kerkplein met Luc en Gerda praat merk ik dat ze met hetzelfde gevoel zitten. Hierbuiten schijnt de zon fel, maar het is wel bitterkoud, alsof je schaterlacht en ons tegelijk goed hebt liggen. En dat plaatje klopt wel, want je was altijd de eerste om iemand beet te nemen. Neem je ons ook met je dood beet?

Een rood waarschuwingsbord katapulteert me weer naar vandaag op de Nederlandse snelweg. Langzaam komen de verhalen van de studiedag terug. Maar ook je volle lach rijdt nog met me mee. Zoals steeds als Alphaville door de boxen galmt.
'Youth is like diamonds in the sun
And diamonds are forever…’

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

donderdag 22 november 2012

Vijfenveertig (27)

Uitwaaien

De verwijten vliegen met de snelheid van de stormwind buiten door onze woonkamer. Van mijn broer naar mij en terug. Ze bonken met de kracht van het rolluik tegen het raam op mijn ziel.
Als ons moeder probeert te sussen raakt ze mee verstrikt in onze ruzie. Ze kan geen kant meer op. Ons vader is slimmer. Hij houdt zich afzijdig. Maar de scheldwoorden stapelen zich op tot er geen lucht meer in de kamer is.
‘Jassen aan!’ gebiedt hij dan.
Even ben ik van de wijs gebracht. Ik heb hem vast niet goed begrepen, denk ik, en ik bereid de volgende aanval op mijn broer voor.
Maar ons vader herhaalt het. ‘Jassen aan!’
Ik frons mijn voorhoofd. Ook ons moeder en mijn broer kijken hem niet begrijpend aan.
‘Ze moeten afkoelen,’ zegt ons vader kalm, ‘We maken een wandeling.’
Ik denk dat hij zot is geworden. Wie gaat op dit uur nog de straat op? En in zo’n rotweer? Maar er is geen ontkomen aan. Alleen ons moeder mag thuisblijven. Ik trek dus mijn jas aan, sla een sjaal om, steek mijn handen in wanten en zet een muts op. De temperatuur is immers onder nul gezakt. Woest ga ik met ons vader en mijn broer op pad. Binnenin me borrelt nu niet alleen de ruzie, maar ook de strijd tegen deze onzin. Lang duurt die niet. De ijzige kou slaat hem meteen neer. Hier buiten lijkt het alsof de storm minder hard loeit dan binnen, maar hij snijdt wel in mijn gezicht. Hij tolt door mijn hoofd en gedachten en knuppelt de redenen om ruzie te maken een voor een neer. Ik concentreer me op het ritme van onze voetstappen. Op hun gekraak. Het enige wat naast die snerpende wind te horen is op straat, want wij zeggen niks. Maar ik voel wel een verbondenheid. En een rust. Een rust die zich langzaam in onze harten nestelt.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

woensdag 21 november 2012

Vijfenveertig (26)

Boekenzondag

Zoals elke zondag moet ik mee naar de kerk. Zoals elke zondag luister ik daar niet naar wat de pastoor vertelt, maar gluur ik naar de gehandicapte jongen schuin achter me en de zussen met de lange haren schuin voor me. Ik droom dat ik zo mooi ben als zij. Ik beeld me in dat zij mijn vriendinnen zijn. Ondertussen tel ik de minuten tot aan de communie af. Na de communie kijk ik wel naar de pastoor, want ik weet dat het dan niet meer zo lang duurt. Zodra de pastoor een kruisteken maakt schiet ik recht en wring me tussen de andere mensen over het gangpad naar achteren.
Als eerste stap ik dan de parochiebibliotheek in het huisje naast de kerk binnen. Het is een smal en donker huisje. De kleine kamers staan vol schabben met boeken. Het ruikt er muf. Ik leg mijn boeken van de vorige week op de toonbank en loop door tot helemaal achteraan, want daar staan de kinderboeken. De meeste zijn al oud. Hun kaft is gekreukt en hun bladen zijn vergeeld. Maar de verhalen erin zijn wel spannend of romantisch gebleven. In het donker moet ik goed kijken om hun titels te kunnen lezen. Toch is mijn keuze gauw gemaakt. De mevrouw achter de toonbank schrijft de boekgegevens op mijn kaart en stempelt de datum van vandaag ernaast. Nu is het nog wachten op mijn broer. Hij heeft meer werk om net die boeken die hij wil lezen in de boekenrijen te vinden.
Thuis leg ik me met mijn mooiste aanwinst languit op de zetel. Eerst speelt mijn broer nog naast me met zijn Playmobil en geeft ons moeke de planten water. Maar even later word ik zo door mijn boek opgeslokt dat zij nog amper figuranten zijn. Net als het draaispit dat zoemt in de oven en de geur van gebraden kip die langzaam ons huis vult niet meer zijn dan achtergrond bij mijn verhaal.
Pas als Johan Verminnen veel later op de radio
‘Met zeven aan de tafel, de grote tafel bij ons thuis. Is het eten nog niet klaar? Vader van ’t kaarten niet thuis…’ zingt, en ons moeke zwaar zuchtend langs het raam passeert om te zien waar ons vake, die een pintje is gaan drinken, blijft, is er weer even leven naast de zinnen die ik lees.
Stil hoop ik dat ons vake nog keilang wegblijft. En ik duik weer in mijn boek.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

dinsdag 20 november 2012

Vijfenveertig (25)

Mijn eerste beha

Als ik mijn turnmaillot aan had, zag je ze wel. En voor de spiegel in de badkamer kon ik er zelf niet meer naast kijken. Maar verder bleven de heuveltjes op mijn borstkas verstopt onder ruime T-shirts. Niet dat ik me voor hen schaamde of zo. Langs de ene kant was ik zelfs blij dat die dingen begonnen te groeien, want het betekende dat ik groot werd, en er was niets dat ik liever wilde dan groot zijn. Maar aan de andere kant had ik toch niet de behoefte om met die bobbels ter grootte van een wespensteek te koop te lopen. Het gezeur van ons moeke over een beha maakte me dan ook horendol. Ik was niet van plan mijn miniboezem in zo’n ding gevangen te zetten. En dus bedacht ik duizend en een redenen om niet mee naar de stad te moeten om een beha te kopen.
Deze discussies werkten niet alleen op mijn eigen zenuwen, ook ons vake kreeg er genoeg van.
‘Dan draag je maar geen beha!’ flapte hij eruit, ‘Dan krijg je maar hangborsten!’
Mijn mond viel open. Ik wist geen tegenargument in te brengen en droop af naar mijn kamer.

Enkele dagen later fietste ik op mijn vraag met ons moeke naar de stad. In het warenhuis liepen we meteen naar de lingerieafdeling. Met afkeer bekeek ik de beha’s en zuchtend koos ik er een uit. Een witte katoenen zonder tierlantijntjes.
‘Mooi,’ zei ons moeke toen ik hem paste.
Zelf vond ik er niks aan. Het voelde vooral heel onwennig.
Thuis legde ik de beha eerst helemaal achteraan in mijn kast. Maar zodra de woorden van ons vake weer door mijn hoofd spookten, deed ik hem toch aan. De ruime T-shirts die ik erover aantrok, verborgen hem vast.
Al snel werd die beha een kledingstuk als elk ander, een vast onderdeel van mijn garderobe.
Tot op de dag van vandaag heb ik geen hangborsten.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

maandag 19 november 2012

Vijfenveertig (24)

Vroedvrouw

Een langgerekt ‘miauw’ op het terras onder mijn slaapkamerraam wekt me. De rode cijfers op mijn klokradio vertellen me dat het amper twintig over vijf is. Ik draai me op mijn zij en probeer opnieuw in te dommelen. Maar het gemiauw houdt aan en zelfs met mijn donsdeken over mijn oren kan ik de klaaglijke klanken niet negeren. Ik steek mijn voeten in mijn pantoffels en slof naar beneden.
Als ik de sleutel van de achterdeur omdraai, kijkt ons Toyke me vanaf het terras aan en jankt nog harder dan eerst. Ze schuifelt een stukje in mijn richting, zakt neer en begint verwoed haar achterwerk te likken.
Snel zoek ik een kartonnen doos, leg er enkele kranten in en plaats deze op de terrastegels. Dan pak ik ons Toyke voorzichtig op en leg haar in de doos. Zelf zet ik me ernaast op de grond. Die voelt nog kil aan. Toch hangt er al een zweempje warmte in de lucht.
Ons Toyke kijkt me smekend aan. Ze ademt snel. Als ik achter haar oren krabbel, spint ze even. Maar algauw verandert dit zachte brommen opnieuw in krijsen. Ik streel wat harder nu.
‘Je bent een flinke poes,’ fluister ik, ‘en je kan het, laat je kleintjes maar komen.’
Ik aai nu ook haar rug. Plots wringt ze zich onder mijn handen vandaan, draait en keert in de doos.
‘Ja, goed, je kan het,’ herhaal ik iets luider.
Ze likt haar achterste nog heviger dan daarstraks en plots floept er een gulp water en een klein nat ding uit.
‘Bravo!’ juich ik.
Maar daar heeft ze geen oren meer naar. Ze likt haar jong schoon. Pas als dat melk bij haar drinkt, kruist haar blik de mijne weer. Ze kijkt fier.
Niet veel later speelt dit hele scenario zich opnieuw af. Net als er gestommel in de keuken is te horen, glijdt haar tweede mormel eruit.
Ons moeder is wakker. Ze maakt zich niet druk om de bevalling, maar wel over het feit dat ik naar school moet.
‘Ons Toyke heeft me nodig,’ zeg ik beslist.
Maar daar is zij het niet mee eens. Ik smeer snel een boterham en eet hem naast de weeïg ruikende doos op de grond op. Dan sprint ik naar de badkamer waar ik me maar half was en mijn tanden te vlug poets. Mijn haren vergeet ik te kammen. Als ik op het terras neerplof, krijst ons Toyke weer oorverdovend en draait ze zenuwachtig in de doos rond. Ik hervat mijn vroedvrouwtaak met aaien en aanmoedigen. Het derde jong komt snel.
‘En nu meteen naar school,’ gebiedt ons moeder.
‘Maar als er nog eentje komt… en de nageboorte…’
Ons moeder begrijpt niet dat ons Toyke mij nodig heeft. Ze vindt dat ze het, net als alle andere katten, maar alleen moet zien te redden. Nog meer protesteren heeft geen zin. Dus fiets ik naar school. Ik ben slechts een klein beetje te laat.
’s Middags spurt ik naar huis. Ons Toyke ligt nog steeds in de doos met drie jongen. Geen nageboorte.
‘Miauw,’ klaagt ze zodra ze me ziet.
Ik streel haar kop.
Nog luider: ‘Miauw.’
‘Komt er nog een kleintje? Vooruit dan, hoor!’ Ik zet me opnieuw bij de bloederige doos.
Nog geen vijf minuten later is haar laatste jong er. De nageboorte volgt.
Ik leg ons Toyke met haar kroost in een propere doos.
Het lijkt alsof ze naar me lacht.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

zondag 18 november 2012

Vijfenveertig (23)

Zwangerschapstest

'Ik ben moe,’ zei ik die laatste middag van onze wijnreis naar Bourgogne aan tafel.
'Je zal nog moeder worden,’ grapte L.
Manlief en ik keken elkaar een seconde aan. We zeiden niets. Maar R. had het opgemerkt.
Vanaf dat moment wist zij dat ik zwanger was. Zelf geloofden we daar nog niet in. Mijn maandstonden lieten deze maand wel wat langer op zich wachten dan gewoonlijk, maar wie zegt dat ik een regelmatige cyclus had. Dat hoefde volgens mij nergens op te wijzen. Ik was pas gestopt met mijn pil. De meeste van mijn vriendinnen hadden maanden, en sommigen zelfs jaren moeten wachten voor ze zwanger waren. Dus waarom zou ik dan, die tenslotte toch al een flink pak ouder was dan diezelfde vriendinnen toen zij aan kindjes begonnen, zo snel prijs hebben?
Maar ik was wel moe. Tijdens de terugreis viel ik als een blok in slaap op de bus.

De volgende dag haalde ik toch maar een Predictortest in huis. Net voor ik het avondmaal zou beginnen klaarmaken, plaste ik op het staafje en wachtte toen samen met Manlief een lange, spannende minuut.
‘Het zal wel niks zijn,’ zeiden we nog, ‘Zo snel dat kan gewoon niet.’
Maar het was wel iets. De Predictor kleurde roze. Er groeide een klein mensje in mijn buik.
Manlief en ik vielen elkaar in de armen. Het ene moment leek het alsof ik dit droomde, het andere voelde ik me heel erg zwanger. We waren blij, ontzettend blij. Maar het was ook verwarrend. We beseften dat moeilijkste opdracht van ons leven was begonnen. De boeiendste ook.
We stelden ons avondmaal uit en kraakten een flesje champagne.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

zaterdag 17 november 2012

Vijfenveertig (22)

De viezerd

Ik zit in de stuurcabine naast jou, en naast die stomme kapitein met zijn zoetgevooisde stem en zijn rollende Spaanse woorden. De boot wiebelt. Jij lacht. Liever zou ik met jou boven op het dek in de zon liggen. Maar jij verkiest - ik begrijp echt niet waarom- in de buurt van die vuile vent te blijven.
Gelukkig legt de boot even later aan bij een onbewoond eiland. De mensen die er niet wonen hebben lange tafels klaargezet. We schuiven aan. Ik zit vlak naast je. Tegen je. Bijna als een Siamese tweeling.
Lange bruine mannen schenken sangria uit. Ik mag dat natuurlijk nog niet drinken, maar sabbel toch op de stukjes fruit die erin zitten. Die bruine mannen komen ook rond met schalen vol zoute visjes. Jij vindt ze heerlijk. Alleen daarom eet ik er ook van.
Plots schalt Spaanse hoempapa uit de boxen. Een dikkerd trekt ons van de bank en in een lange rij dansen we over het strand. Het zand is heet. Het kriebelt tussen mijn tenen. 'Viva Espana' zing ik keiluid en keivals, mee.
Als de mannen er terug zijn met dampende schalen haasten we ons aan tafel. Mosselen, kip, inktvis, rijst,... Wat ruikt dit heerlijk! Ik smul ervan. Je schrikt dat ik zoveel op krijg. Maar dit is dan ook écht lekker. Als alle kommen leeg zijn, leggen we onze handdoeken dicht bij de boot op het strand. De kapitein praat er met een oudere man. Jij doet een dutje en ik speel aan je voeten in het zand. Ik hou de kapitein in het oog en merk wel hoe hij voortdurend naar je kleine bikinietje loert. Later wil ik ook zo'n miniding. Maar o wee, als er dan een viezerd zo durft te kijken!

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

vrijdag 16 november 2012

Vijfenveertig (21)

De vlek

We zijn de enige klas die nog op de speelplaats staat. Juffrouw D.B. wacht tot we netjes op twee rijen staan, met onze armen over elkaar, en tot we muisstil zijn. Net als dat lukt, kraait er een haan.
Met een commandantenblik stapt onze juffrouw tussen de rijen. W. krijgt een tik omdat haar voet net iets buiten de tegel komt waar ze op hoort te staan.
Als onze juffrouw D. passeert, zucht ze. ‘Is het weer van dat?’
Al onze gezichten draaien naar D. D. richt haar ogen op de grond. Op haar lange witte rok is een grote bruinrode vlek.
‘Heb je verband bij?’ gaat de juffrouw verder.
‘Nee…,’ knikt D. aarzelend. Ze krimpt in elkaar.
Het is niet de eerste keer dat dit gebeurt. De vorige keer had ik geen idee waar die plek vandaan kwam. Maar ondertussen weet ik het. Ik vroeg het aan ons moeke en ze heeft het me allemaal verteld. D. heeft haar maandstonden.
Juffrouw D.B. zegt dat we rustig naar de klas mogen gaan. Maar D. mag niet mee. Ze moet eerst naar de directrice. Ze durft niemand meer aankijken. Ze weent bijna.
Eigenlijk is dat toch niet nodig? Natuurlijk is die vlek niet plezant. Maar het betekent wel dat ze al groot is. Ik zou ook al groot willen zijn. Alleen zou ik dan geen witte rok dragen.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

donderdag 15 november 2012

Vijfenveertig (20)

Trein-tram-busdag

Met drie staan we op het perron. Alle drie vrijwilliger bij Kindertelefoon. Alle drie verkleed als clown. De twee andere zijn kleurrijker dan ik, maar toch val ik het meest op door mijn ongelooflijk dikke poep. Ik trok een broek van ons vader aan, waarop ons moeder ooit een vilten clownsgezicht had genaaid, en vulde het achterwerk op met kussens.
Enkele kinderen wuiven naar ons. We doen wat gek en wuiven terug. Een papa vestigt de aandacht van zijn zoontje op mijn dikke achterste. De jongen lacht. Ik stap naar hen toe en geef het kind een folder van Kindertelefoon. Dat is wat we deze trein-tram-busdag de hele dag zullen doen. Zo hopen we onze Kindertelefoon wat bekender te maken.
Zodra de trein arriveert, stappen we op. Onze eerste bestemming is Gent. De hele tijd lopen we door de gangen, verkopen clownskuren en praten met kinderen en jongeren over Kindertelefoon. Velen maken grapjes over mijn poep. Enkele papa’s knijpen erin. Sommige zonen doen het hen na.
In Gent ontmoeten we onze collega-vrijwilligers. Aan de ingang van het station schminken zij kindergezichten. We steken een handje toe.
Daarna sporen we naar zee. Ook daar heeft mijn poep veel succes. Er wordt duchtig op getrommeld. Gelukkig zijn de kussens goede schokdempers. Als clown durf ik wat meer dan anders en ik sla of pits regelmatig terug. De mannen en kinderen beleven er veel plezier aan, sommige vrouwen lachen maar groen. We lunchen op de dijk in Oostende.
Dan gaat het richting Limburg. Met dat eten in onze buik zou een dutje wel van pas komen, maar daar zijn de kinderen het niet mee eens. Als we even niet door de treingangen springen, komen ze zelf naar ons toe.
‘Wie zijn jullie?’, ‘Wat doen jullie?’, ‘Waarom?’…
In de kortste keren zijn we weer uitleg aan het geven en lopen we ook weer de trein op en af.
In de vooravond bereiken we Hasselt. Daar delen we onze laatste grappen en folders uit op de braderij. Ik ontvang er de laatste knepen in mijn achterste.
Bij een hapje, wat pinten en jeneverkes verbroederen we nog, tot heel laat, met onze Hasseltse collega’s.
Als we weer naar huis rijden, zitten er geen kinderen meer op de trein. Dit keer kunnen we dus wel lekker indommelen. Er wordt ook niet meer in mijn dik achterwerk geknepen. En eigenlijk ben ik daar wel blij om.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

woensdag 14 november 2012

Vijfenveertig (19)

Ons nieuwe bed

W. en ik zijn volop aan het behangen op de benedenverdieping van het huisje waar we over enkele weken samen zullen gaan wonen, als er wordt aangebeld. Het zijn de mannen van de meubelwinkel. Ze komen ons bed leveren. We beplakken onze muren rustig verder, terwijl zij dat bed boven in elkaar steken. Ze zijn er gauw mee klaar. Op het eerste gezicht ziet het er allemaal in orde uit. Maar als ze weer buiten zijn gooien we onze borstels en rollen papier aan de kant om het bed aan een uitgebreidere inspectie te onderwerpen.
Ik zet me aan de ene kant op de matras die nog in plastiek zit ingepakt, W. aan de andere.
‘Ons eigen bed…’ glunderen we.
We kruipen wat dichter naar elkaar toe. ‘De matras zit precies wel goed…’
‘Ze ligt ook goed,’ lacht W. terwijl hij zich op zijn rug legt.
Ik nestel me in zijn armen. ‘Ja, heel goed…’
Zijn vingers strelen mijn haren. Zijn lippen vinden mijn mond. Mijn handen glijden onder zijn T-shirt en betasten elk plekje van zijn rug, zijn buik. We zoenen wat heviger. Onze werkkleren vliegen door de kamer. Onze lichamen verstrengelen zich. Zo verkennen we elke vierkante centimeter van de matras. Na een poos liggen we uitgeput naast elkaar.
Ons nieuwe bed is goedgekeurd.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

dinsdag 13 november 2012

Vijfenveertig (18)

Dubbelfeest

25 februari is altijd een vrolijke dag geweest. Zowel ons moeke als moéke, mijn grootmoeder langs vaders zijde, waren dan jarig.
Meestal vierden we eerst een beetje thuis met ons gezin. Daarna feestten we bij moéke verder, vaak met verschillende tantes en nonkels en neven en nichten erbij. Als cadeau namen we steeds vijf kilogram Chocotoffs voor moéke mee, want dat waren haar lievelingssnoepjes. Maar wij lustten die ook, weet je, en hielpen haar bijgevolg toch de zak leegmaken. Alleen deden we dat nog niet op de verjaardag zelf, want dan stonden er steevast ‘pateekes’ klaar.
Toen moéke vijfenzeventig werd organiseerden we met de hele familie een verjaardagspartij bij tante L. Een kokkin kookte een feestmaal en alle kleinkinderen speechten recht uit hun hart.
Toen ze tachtig werd kwam moéke haar huis niet graag meer uit. Dus vierden we bij haar thuis met de hele familie. Die was ondertussen een pak groter geworden. Verschillende neven en nichten waren toen immers getrouwd en er waren zelfs al achterkleinkinderen geboren.

Dat moéke ooit een dochtertje had verloren heb ik altijd wel geweten, maar dat dit meisje is gestorven op moékes verjaardag, vertelde nonkel W. me pas vele jaren na haar dood.
Toen pas begreep ik dat dit dubbelfeest op 25 februari voor moéke altijd heel dubbel moet zijn geweest.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

maandag 12 november 2012

Vijfenveertig (17)

Een nieuw vriendinnetje

Urenlang al klop ik in mijn eentje met mijn raket tegen de bal van mijn jokari. De andere kinderen van onze straat spelen blijkbaar niet buiten vandaag. Plots staat er toch iemand naast me. Een klein meisje met een groot hoofd en korte armen die als worstjes aan haar lijf hangen. Ik heb haar nog nooit eerder gezien. Ze heeft bolle wangen. Haar ogen staan ver uit elkaar en puilen wat uit, maar glimmen ook. Haar lach is nog groter dan haar gezicht. Ze lijkt me ouder dan ikzelf, maar ze is heel wat kleiner.
‘Wie ben je?’ vraagt ze, en vervolgt voor ik kan antwoorden met: ‘Ik ben Sonja, de tante van Koen van hier achter de hoek. Ik logeer dit weekend bij hem.’
Koen is nog een kleuter. Daarom speel ik nooit met hem, maar ik weet wel waar hij woont.
‘Mag ik ook eens proberen?’ Sonja waggelt op haar korte beentjes naar me toe. Haar lach groeit nog. Hij strekt zich nu uit over haar hele lijfje.
Het lukt haar niet tegen de bal te slaan. Mijn tennisraket is te groot voor haar. Toch blijft ze lachen. Ik haal mijn autoped uit de garage. Traag rij ik rond het grasplein, terwijl Sonja een stukje voor me uit loopt. Haar dikke poep schudt heftig heen en weer. Na een poosje wisselen we. Maar Sonja geraakt ook met de autoped niet goed weg. Het stuur staat immers te hoog. We zetten ons naast elkaar in het gras en tateren erop los. Sonja praat soms zo snel dat ik niet kan volgen. Maar ze vindt het niet erg de dingen twee of zelfs drie keer voor me te herhalen. Bijna de hele tijd schateren we het uit.
Als ons moeke me ’s middags roept om te komen eten, vraag ik: ‘Spelen we straks weer samen?’
Maar Sonja gaat deze namiddag met de familie van Koen naar de stad. Ze belooft me wel er de volgende morgen opnieuw te zijn. Ik kijk er al naar uit. Ik hoop ook dat ze nog vele weekends komt logeren.
‘Ik heb een nieuw vriendinnetje,’ vertel ik aan tafel, ‘Ze ziet er wat vreemd uit, maar nog nooit heb ik zo hard gelachen als met haar.’

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

zondag 11 november 2012

Vijfenveertig (16)

Sinte Mette

Nog vroeger dan anders wip ik uit mijn bed. Mijn ontbijt wurm ik in sneltreinvaart naar binnen. Ik hang de witte katoenen zak, die ons moeke van een oud laken speciaal voor Sint Maarten heeft gemaakt, rond mijn hals, en roep: ‘Ik ben weg, he!’
Maar ons vake steekt daar een stokje voor. ‘’t Is nog veel te vroeg,’ zegt hij streng. ‘ De mensen slapen nog. Pas om negen uur mag je vertrekken.’
Negen uur, dat is verdorie nog een half uur wachten. Maar mopperen heeft geen zin. Ons vake verandert toch niet van gedachten. Ik speel nog even met mijn pop. Om vijf voor negen hang ik de zak opnieuw om mijn hals. Ik doe mijn dikke jas aan, en mijn wanten. Mijn broer zet de papieren mijter op, die hij maakte op school. Ook voor hem is er een zak.
Even later bellen we aan bij de buren.
‘Sinte Mette van de ruggenuchte…’
Onze buurvrouw wappert met een briefje van twintig frank voor elk van ons. Ze steekt ook een koek in onze zakken.
We lopen naar het volgende huis.
‘…en met zijnen grijze baard, juffra’ke wilde me kabaske is vullen…’zingen we nog voor de deur opengaat ‘…en laat ons ni lang ne mie staan, want a hust, a he den valling, geft hem e pastilleke, ’t zal overgaan…’ In ruil voor ons lied krijgen we een handvol snoep.
Na een poosje voegt Annick zich bij ons. Zij heeft ook een mijter op en een deken als mantel om haar heen geslagen. Met ons drieën klinkt het allemaal nog luider.
‘Sinte Mette oep de kruk, geft nen appel of e stuk, geft e peir, of e smeir, Sinte Mette den beideleir …’
We doen huis na huis aan in onze straat, en de andere straten in onze buurt. Als een groepje kinderen op het huis afstapt waar wij net naartoe willen, rennen we om hen voor te zijn. De kou schudden we van ons af door nog harder te zingen. ‘A hè zane mantel deurgesneeje, oem aan den arreme te geve, hij beloofde aan z’n vrou datem koeke bakke zou, Ivo, Ivo, datem koeke bakke zou…’
Als de voordeur ergens toe blijft brullen we: ‘Hoog huis, liejg huis, d’er zit een gierige pin in huis!’
Maar meestal wordt er wel opengedaan en stopt men iets lekkers in onze zakken. Tegen de middag zitten deze dan ook bomvol. Een reuzenlolly is het laatste wat er nog bij kan. Zo’n grote lolly hebben we nooit eerder gezien. Hij heeft een doormeter van wel tien centimeter.
We spreken met Annick af eerst thuis een hapje te eten en dan opnieuw samen op pad te gaan. Bij deze mevrouw komen we dan vast en zeker nog een keer zingen.
Als ik thuis in de warmte kom tintelen mijn tenen en lekt mijn neus. Snel eet ik een boterham. Ik kap mijn zak leeg op de tafel en bekijk mijn buit. Het fruit dat ik heb gekregen, leg ik in een schaal. Dat mogen ons moeke en vake opeten. De snoep en de koeken komen in een grote mand, behalve enkele koeken die ik meteen opsmul. De lolly bewaar ik voor straks.
’s Namiddags heeft mijn broer geen zin meer, maar Annick en ik trekken er weer op uit. We moeten nu verder wandelen voor we bij huizen komen waar we nog niet zijn geweest. Na een poosje zijn we het ook beu. Alleen bij de lollymevrouw gaan we nog langs. We zingen extra mooi.
Ze lacht, maar zegt: ‘Jullie waren hier deze voormiddag al, he?’
We krijgen geen lolly meer. Dat is pech!
Maar het was toch een vruchtbare dag.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

zaterdag 10 november 2012

Vijfenveertig (15)

Het ongeluk

Als het nieuws van zeven uur begint op de radio klap ik mijn schoolboeken toe. Genoeg gestudeerd voor vandaag. Niet dat ik de hele dag achter mijn boeken heb gezeten. Vanmorgen ging ik turnen, daarna bereidde ik een heerlijke spaghetti voor mezelf en ik heb ook een paar uur met mijn vriendinnen aan de telefoon gehangen. Maar toch deed ik ook behoorlijk wat voor school.
Ik genoot ervan alleen thuis te zijn. Maar nu mogen mijn ouders wel stilletjes aan naar huis komen, vind ik. Zij reden vandaag een autorally. Mijn broer is met hen mee. Ik krijg honger en heb geen zin weer in mijn eentje aan tafel te zitten. Ik stop alvast een koek in mijn mond en nestel me nog even met een boek in de zetel.
Na een poos parkeert een wagen voor onze deur. Niet onze wagen. Een vreemde mijnheer en ons vader stappen uit. Een tel later staan ze in onze woonkamer.
‘We hebben een ongeluk gehad,’ zegt ons vader, ‘Onze auto is helemaal kapot. Ons moeder en L. liggen in Sint-Gillis-Waas in het ziekenhuis. Gelukkig is het niet al te erg.’
De betekenis van dat laatste dringt niet tot me door. Voor mij zijn ze op dat moment half dood. De grond onder mijn voeten wiebelt net als de plankendoorgang in het spookhuis op de kermis. Ik wil ons vader duizend en een dingen vragen, maar krijg niet zoveel over mijn lippen.
De vreemde mijnheer neemt afscheid. Ons vader en ik smeren ons elk een boterham. Terwijl we eten, vertelt ons vader hoe een andere wagen op hen is ingereden, hoe hun auto over kop ging en ons moeder door de voorruit is gevlogen. L. moet hierbij met zijn hoofd verschillende keren tegen het plafond zijn gebotst. Hij heeft een hersenschudding.
‘Ben jij dan niet gekwetst?’ vraag ik.
‘Ach,’ mijn nek doet wat pijn,’ zegt hij, ‘ Dat zal wel beteren. Ik had een houvast aan mijn stuur. Dat is mijn geluk geweest.’
Ik krijg de stukken brood haast niet doorgeslikt.
Even later is nonkel W. er. Hij voert ons naar het ziekenhuis. Daar cross ik de gangen door recht naar de kamer van L. Ons vader en nonkel W. kunnen me niet bijhouden.
L. moet een nachtje in het ziekenhuis blijven ter observatie. Morgen mag hij waarschijnlijk al naar huis. Als ik met mijn eigen ogen heb gezien dat hij er redelijk goed aan toe is, steven ik op de kamer van ons moeder af. Zij heeft meer pijn. Haar hele lijf zit vol glasscherven. Een van de volgende dagen opereren ze haar. Maar gelukkig is ook dit niets dodelijks.
Het bezoekuur is snel voorbij.
’ s Nachts hoor ik telkens weer wat ons vader me allemaal heeft verteld. Ik zie het ongeluk in mijn verbeelding gebeuren. Ook de film van het ziekenhuis speelt zich steeds opnieuw af. Ik val pas heel laat in slaap.


Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

vrijdag 9 november 2012

Vijfenveertig (14)

Mijn ‘velouren’ vest

Mijn kleerkast hangt vol lange Indische jurken, kleurrijke sjaaltjes, broeken die ik zo erg heb versmald dat het wel vijf minuten duurt voor ik in mijn broekspijpen ben gesukkeld, boerenhemden en truien die enkele maten te groot zijn. Alleen een jeansvest ontbreekt erin.
Ik vind dat een ramp. Zowat het ergste dat me kan overkomen zelfs, want een jeansvest heb je nodig om mee te zijn. Al mijn vrienden hebben er een. En ook mijn nicht, G. Maar hoe ik ook zaag en zeur, ons moeder is onverbiddelijk. Ik krijg er geen! Ze met mijn eigen geld betalen is geen optie, want ons moeder dreigt ermee dat ik buiten vlieg als ik met zo’n vest thuis durf te komen.
Dag na dag pieker ik me suf over hoe ik dit probleem krijg opgelost. Ik spaar alvast toch wat centen bij elkaar. En dan heb ik een inval. Over een ‘velouren’ vest heeft ons moeder niks gezegd. Ik fiets naar de stad en koop daar net hetzelfde model als de jeansvest die iedereen heeft, maar dan van zwart velours.
Thuis toon ik niet, zoals anders, enthousiast mijn aankopen. En als ons moeder daarop aandringt, diep ik eerst een kaki katoenen tas op, die ik van de rest van mijn centen heb gekocht, en een flesje patchoeli. Maar dan kan ik de vest niet langer meer verbergen.
Ons moeder zegt er niet veel op.
De rest van mijn tienertijd zijn deze vest en ik net zo onafscheidelijk als een Siamese tweeling.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

donderdag 8 november 2012

Vijfenveertig (13)

Guten appetit

Mijn broer was in de wolken met zijn houten treintje. Ik was vol van mijn ‘barbiepop’ in klederdracht met een hoed met grote rode bollen. Maar ons moeke en vake vonden varkentjes het ideale vakantiesouvenir uit het Zwarte Woud. Ze kochten er een voor elk van ons. En terwijl het speelgoed veel in de kast bleef, gebruikten we net die varkentjes dagelijks.
Bij het ontbijt keek het mijne me vanop de tafel aan met zijn schattige snoet. De letters ‘guten appetit’ op zijn houten buik wensten me niet alleen een smakelijke maaltijd, maar zorgden er tegelijk voor dat ik de dag trots kon beginnen omdat ik al wat Duits kende.
Op die buik besmeerde ik ettelijke bokes met choco, of met platte kaas en een dikke laag bruine suiker. Nog meer bokes beboterde ik en strooide er dan gul chocolade korrels over. Af en toe belegde ik die bokes ook met iets gezonds, maar dat zal niet zo vaak zijn geweest.
Al gauw stond mijn varkentje vol krassen van mijn mes, en ik zelf vol pukkels van de vele chocola.
Met crèmepjes en salie-essence probeerde ik van die pukkels af te geraken. Maar voor de varkenskrassen bestond natuurlijk geen remedie. Toch heeft mijn varkentje jaren dienst gedaan. Het is zelfs een beetje symbool geworden voor ontbijt bij ons thuis.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

woensdag 7 november 2012

Vijfenveertig (12)

De Jordaches

In onze pyjama zitten mijn broer en ik voor de tv. Meter past, zoals vaak op zaterdagavond, op ons. Ze heeft net gezegd dat we naar bed moeten. Maar ik heb nog dorst. Mijn broer wil nog iets eten.
‘Mag het, asjeblief?’ We kijken meter allebei met smekende ogen aan.
‘Vooruit dan, maar gauw,’ zegt ze.
Mijn broer haalt een groot pak chips uit de kast. Daar kunnen we lekker lang op knabbelen. Ik giet onze glazen heel vol met limonade. Meter schudt haar hoofd.
De speaker op het scherm vertelt dat zo meteen een aflevering van ‘de Jordaches’ begint. Ik grabbel in de chips en zak naast meter onderuit in de zetel. Mijn broer legt zich gemakkelijk op kussens op de grond.
Meter schudt opnieuw met haar hoofd. ‘Zouden jullie niet gaan slapen?’
‘Maar we hebben het vorige week ook gezien,’ jammer ik, ‘Ik wil het graag verder volgen.’
Meters schouders wippen even omhoog. ‘Een kwartiertje dan,’ zucht ze en zet zich ook gemakkelijk.
Al snel gaan we alle drie helemaal op in het verhaal. Als Wesley in beeld komt, klopt mijn hart een tikje sneller. Heimelijk ben ik verliefd op deze blonde krullenbol. Na een kwartiertje zegt niemand iets. Maar als op het scherm twee elkaar een kus geven, mompelt meter: ‘Dit is toch geen programma voor kinderen…’
We maken ons dan zo klein mogelijk en kijken strak voor ons uit.
Zodra de ondertiteling verschijnt, klinkt meters stem streng: ‘Nu echt naar bed!’
We springen meteen overeind, drinken in de gauwte nog iets omdat de chips aan onze tanden plakt, en lopen dan de trap naar onze slaapkamers op.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

dinsdag 6 november 2012

Vijfenveertig (11)

Kijkstage

Twaalf jaar na de eerste keer volg ik juffrouw Maria opnieuw op de trap met de rode leuning. Alleen is die trap lang niet meer zo breed als toen. De leuning is ook een flink pak lager. Op de speelplaats was het me al opgevallen dat die heel wat kleiner is geworden, en dat het bureau van zuster Pancratia ondertussen een bureautje werd. Zuster Pancratia zelf is hier niet meer te bespeuren. Juffrouw Maria vertrouwt me toe dat het ook voor haar haar laatste schooljaar is. Eigenlijk is ze hier blij om.
‘Het is erg veranderd sinds jullie bij mij in de klas zaten, hoor!’ zucht ze, ‘Jullie waren de laatste generatie brave leerlingen. Wat ze tegenwoordig allemaal durven uitsteken… En wat ze van ons eisen…de ouders, de regering,…’
Niet meteen opbeurend nieuws voor de eerstejaarsstudent lerarenopleiding die ik ben, maar ik laat de moed niet zakken. Juffrouw Maria is gewoon moe, sus ik mezelf.
In het klasje herken ik meteen de grote zandtafel. Erin staat een maquette van de school zoals wij die ook nog hebben gemaakt. De klaspop, Joke zit nog net als vroeger op de kast, maar aan de muur hangen niet meer de woordjes ‘an’ en ‘jan’, wel ‘ik’, ‘maan’, ‘roos’, ‘vis’,…
Zodra de schoolbel luidt, wring ik me op een bankje helemaal achteraan en haal mijn cursusblok te voorschijn.
De kinderen kijken me nieuwsgierig aan als ze het lokaal binnenkomen.
‘Dat is Veerle,’ zegt juffrouw Maria, ‘Ze heeft hier ook nog bij mij in de klas gezeten. Nu wil ze zelf juf worden en daarom komt ze eens kijken.’
Ik noteer de dingen die me opvallen. Regelmatig draait een hoofdje zich om en glimlacht een mond verlegen. Dat deze leerlingen niet meer braaf zijn, merk ik niet.
Juffrouw Maria geeft les op de manier die ik me herinner. Veel moeite moet ik dan ook niet doen om me weer het eersteklassertje van toen te voelen.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

maandag 5 november 2012

Vijfenveertig (10)

Mijn eerste grote-schooldag

Zodra ik de speelplaats opstap zoek ik Ilse. Zij is de enige in de hele school die ik, naast mijn broertje, al een beetje ken. Ze is een nichtje van Wim en was op zijn feestje. Toen haar moeke in het ziekenhuis lag, logeerde ze bij hem. Ze heeft toen enkele weken in mijn klas gezeten. We hebben samen stiekem van het zandbakzand geproefd. Erg lekker was dat niet. Het knarste vooral tussen onze tanden.
Maar ik vind haar niet. Toen we in de vakantie al eens in deze school kwamen kijken, was de speelplaats grijs en stil. Nu is ze een en al kleur en lawaaierig. Meer kinderen dan ik ooit bij elkaar heb gezien, springen er voortdurend in het rond. Zelf sta ik er maar wat beteuterd bij. Iets drukt zwaar op mijn borst.
Ik ben opgelucht als het belt. Meteen loop ik naar de plek die zuster Pancratia me in de vakantie heeft getoond. ‘Hier staat de rij van het eerste leerjaar,’ had ze gezegd.
Daar zie ik Ilse eindelijk. ‘Dag,’ zeg ik blij.
Ze lacht flauwtjes terug.
Al gauw is onze juffrouw er. Ze toont ons hoe we flink in twee rijen moeten staan.
‘Zo meteen gaan we naar de klas,’ legt ze uit, ‘daar mag je allemaal een plaats uitkiezen. Kom maar mee.’
Onze juffrouw gaat door de grote deur naast het bureau van zuster Pancratia naar binnen. Als hondjes lopen we achter haar aan. We volgen haar op de brede trap met de rode leuning. Van in de vakantie herinner ik me dat de klas vol banken voor twee staat. Nu al beslis ik dat ik naast Ilse wil zitten. Ik blijf dan ook dicht in haar buurt. Ilse zelf heeft meer oog voor een ander kindje.
In de klas wring ik me tussen Ilse en dat andere kindje op de bank naast Ilse. Het andere kindje zet zich dan maar op de bank voor ons neer. Ze heet Ann. Het meisje achter mij heet Nadia.‘Kindje,’ roept ze steeds als ze me iets wil zeggen.
Tijdens de speeltijd speel ik met haar en anderen waarvan ik de naam nog niet ken.
Onze juffrouw is een lieve. Ze vertelt veel en leert ons lezen. ‘an’ en ‘jan’ kan ik nu al lezen.
Fier ga ik om vier uur naar huis. Ik vertel ons moeke dat ik al veel vriendjes heb.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

zondag 4 november 2012

Vijfenveertig (9)

De begrafenis van den bompa

Ik heb den bompa niet zo goed gekend. Hij was dan ook niet mijn bompa, maar den bompa van mijn nichten K. en G. Als ik bij hen op bezoek was zag ik hem. Hij zat dan altijd in dezelfde zetel in de salon.
Vroeger is hij een sterke man geweest, vertelde tante E. me eens. Hij was een beenhouwer. Ooit is hij naar Amerika gereisd. G. heeft een paardje met een indiaan op dat hij daarvandaan heeft meegebracht. Amerika is wel erg ver weg. Ik heb den bompa dan ook altijd bewonderd omdat hij daar naartoe durfde.
Maar nu is den bompa dus dood.
Deze voormiddag toen ik op school zat was er een mis. Daarna ging iedereen naar het kerkhof. En nu is er nog een begrafenismaal in ‘’t Rerum’. Ons vake pikt me zo meteen hier op school op en dan moet ik daar mee naartoe. Mieren lopen af en aan in mijn buik.

Ons vake parkeert onze auto in de straat van ‘’t Rerum’. We moeten nog een heel eind stappen, want vandaag staan hier heel veel wagens geparkeerd. Hoe gaat dat eraan toe, zo’n begrafenismaal? Moet je de hele tijd bidden? En moet je er verdrietig uitzien? De mieren kruipen ondertussen al tot in mijn keel.
Vlak voor we binnenstappen trek ik mijn triestigste gezicht. Ik twijfel even of ik ook zou wenen, maar dat doe ik toch maar niet. Ik hoop dat het goed is zo. Tante E. glimlacht naar me als ik haar gedag zeg, en ook de andere mensen die ik ken kijken me vriendelijk aan. Ze huilen of bidden niet, maar praten en eten pistolets. Ik krijg er ook een. Als die op is eet ik nog enkele koffiekoeken. De mieren in me vallen ervan in slaap. Mijn mondhoeken kruipen vanzelf ook weer naar boven. Na het eten wordt er verder gepraat. De meesten drinken ook nog iets. Dit maal heeft iets gezelligs. Alleen hebben K. en G. precies niet zoveel zin om met me te spelen. Daardoor duurt het me allemaal toch wat te lang. Ik ben blij als we -bij de laatsten- eindelijk naar huis gaan.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

zaterdag 3 november 2012

Vijfenveertig (8)

Mijn eerste lief

Verliefd was ik op zijn witte haren én op het feit dat hij het zoontje van mijn kleuterjuf was. Zo'n vriendje was natuurlijk goed voor mijn sociale status. Daarenboven was ook ons moeke juf in onze school. Het was slechts een kleine school en zij gaf les aan alle kinderen van het eerste tot en met het zesde leerjaar. Met die sociale status zat het dus meer dan goed.
In die jaren begonnen verjaardagsfeestjes pas op te komen. Niet van die feesten waarop alle kinderen van de klas werden uitgenodigd. Meestal mocht je slechts een paar vriendjes vragen.
Wim gaf zo'n feestje. Omdat ik toevallig het dochtertje van de andere juf was, was ik erbij. Verder waren er alleen neven en nichten uitgenodigd. Allemaal kinderen die ik niet kende.
Ik had geen zin mijn grote liefde met deze vreemden te delen. Hoe ik het heb aangebracht weet ik niet meer, maar ik kreeg het in elk geval voor elkaar dat we iedereen achterlieten en onder ons tweetjes naar boven trokken. In de intimiteit van de slaapkamer hebben we verder gefeest.
De anderen zochten en riepen ons lange tijd. Maar wij deden alsof we hen niet hoorden. Pas toen het huis naar pannenkoeken rook zijn we weer naar beneden gegaan.


Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

vrijdag 2 november 2012

Vijfenveertig (7)

Examenweer

'Het wil weer lukken,' zuchtten mijn vriendinnen, 'Net nu we examens hebben is het schitterend weer.'
Ik liet hen maar zeggen. Zelf vond ik het wel goed zo.
Als ik 's middags uit school kwam lunchte ik gezellig op ons tuinterras. Daarna trok ik mijn bikini aan en nestelde me met mijn cursussen in een ligzetel op het gazon.
Vaak viel ik zo blokkend in de zon in slaap. Als ik dan tegen de avond aan wakker werd, en nog ettelijke bladzijden moest studeren, sloeg ik niet in paniek. Ik stak gewoon 's nachts een tandje bij.
Als de examenperiode erop zat liep ik natuurlijk wel met serieuze wallen onder mijn ogen rond, maar ook met een mooi bruin kleurtje.


Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.

donderdag 1 november 2012

Vijfenveertig (6)

Madammeke

‘Madammeke…’ bromt een stem in de nacht.
Ben ik aan het dromen? Dat denk ik niet. Maar ik lig wel niet in mijn eigen gele bed. Zelfs niet op de grote kamer waar ik normaal samen met mijn broer en ons moeke en vake slaap. Het is hier anders donker dan thuis. Ons moeke is wel in de buurt. Ik hoor haar wriemelen op een zetel vlak naast me.
De stem bromt opnieuw: ‘Madammeke…’ Ze klinkt als van een heks.
Ik krimp ineen. Ons moeke staat op en gaat naar de stem toe. Ik wil haar tegenhouden. Mijn arm slaat daarbij tegen het koude bed. Mijn andere arm kan ik niet bewegen. Er zit een soort zwemband rond. Hoe komt dat nou?
Plots weet ik het weer. Toen ons vake thuiskwam van zijn werk vond hij me huilend onder de schommel in de tuin. Ik was er af gevallen. Mijn arm deed ontzettend veel pijn. Samen met nonkel Walter voerde hij me naar het ziekenhuis. Daar namen ze foto’s van mijn arm. Mijn pols was gebroken. De dokter moest mij opereren zodat de botten in mijn arm weer mooi aan elkaar zouden groeien. Maar hij was al naar huis. Daarom deden ze die rare zwemband errond. Hij zorgt ervoor dat ik de pijn niet meer zo hard voel. Vannacht moet ik hier blijven slapen en morgen krijg ik een gips. Gelukkig slaapt ons moeke ook hier.
Ze roept een verpleegster voor de stem. Maar de verpleegster zegt: ‘Laat haar maar zeuren. Wij kunnen niet elk uur van de nacht bij haar zijn. Seffens valt ze wel in slaap.’
Maar de stem valt niet in slaap. Ze bromt de hele nacht. ‘Madammeke… Madammeke…’
Ons moeke draait en keert en zucht op de zetel. Ik kijk naar de streep licht die door de kier van de deur schijnt. Ik heb dorst, maar mag niets meer drinken. Het is een lange nacht. Misschien de langste van mijn leven.
De volgende morgen zie ik dat bij de bromstem een dikke brommadam hoort. Ze heeft grijze haren en rimpels en pukkels zoals een echte heks.
Wat later rijden de verpleegsters mijn bed naar een kille, groene zaal. Ons moeke mag niet mee. Dat vind ik eng. De verpleegsters zijn wel lief, maar de dokter in de zaal kijkt streng. Hij drukt een zwart masker over mijn mond en neus. Uit dat masker komt een vies goedje. Ik probeer het niet in te ademen, maar dat lukt me niet. Ik stik…
Niet zoveel later word ik wakker met een gips rond mijn arm. De verpleegsters rijden me weer naar de kamer waar ons moeke op me wacht. Ons vake is er nu ook. Hij heeft een grote zak met koffiekoeken bij. Die zijn voor ons moeke, want zij heeft nog niet kunnen ontbijten. Zeker niet voor mij, want na die verdoving is dat niet goed. Maar ik kreeg ook geen ontbijt. Ik brom een beetje zoals de stem en even later smul ik toch van de zoete koeken.
De dokter komt nog eens langs en dan mag ik naar huis. Fier op mijn gips stap ik de ziekenhuiskamer uit.

Meer over mijn vijfenveertigdagenproject lees je hier.